• Artikelen
    • Klassiekers
      • Oudheid
      • Middeleeuwen
      • Vroegmoderne tijd
      • Moderniteit
    • Gesprekken
    • Overpeinzingen
    • Aanbevolen boeken
  • Abonneren
  • BoekBuis
  • Over
  • Contact
    • Privacybeleid
De idioot
  • Artikelen
    • Klassiekers
      • Oudheid
      • Middeleeuwen
      • Vroegmoderne tijd
      • Moderniteit
    • Gesprekken
    • Overpeinzingen
    • Aanbevolen boeken
  • Abonneren
  • BoekBuis
  • Over
  • Contact
    • Privacybeleid
3K
933

Klassiekers

66 posts

Ideeën uit boeken. Van toen voor nu.

Jezelf bewapenen: Jordan Peterson over de kracht van essays schrijven

Onderschat nooit de kracht van woorden. Zonder hen leefden we nog in bomen.

Voor enkelen is schrijven een passie. Als zij zichzelf in de hulst van de nacht afvragen of ze moeten schrijven, niet zonder kunnen leven, dan antwoorden ze bevestigend. Voor anderen is schrijven meer last dan lust. Zij schrijven alleen maar als het hen verplicht wordt. Dat is niet alleen verkeerd, maar simpelweg gevaarlijk, volgens Jordan Peterson.

Jordan Peterson (geboren 1962) is een klinisch psycholoog, cultuurcriticus, docent psychologie aan de universiteit van Toronto en is bij het grote publiek bekend geworden door zijn colleges, die op YouTube gratis toegankelijk zijn. Voor zijn studenten schreef hij een fantastische Gids over hoe, maar vooral ook waarom ze essays moeten schrijven.

Essays schrijven is volgens hem de manier waarop je ideeën over belangrijke onderwerpen op een geïnformeerde, coherente en verfijnde wijze uiteen kan zetten.

‘Maar waarom zou je die moeite willen nemen?’, vraag je je misschien af. Peterson, hier door mij vertaald, geeft antwoord:

Om te beginnen omdat er geen verschil is tussen dat doen en denken. Handelen uit onwetendheid is waarschijnlijk veel pijnlijker en minder productief dan handelen dat gebaseerd is op denken. Dus als je een bekwaam, productief, veilig, origineel en betrokken leven wilt leiden, in plaats van een akelig, beestachtig en kort leven, moet je nauwkeurig nadenken over belangrijke onderwerpen. En er is geen betere manier dat te doen dan door te schrijven, omdat schrijven je denken verheldert, je geheugen vergroot en het mogelijk maakt je gedachten aan te passen.

Je ideeën uitschrijven, zoals de Fransman Bacon dat deed over waarom je moet studeren, heeft een aantal grote voordelen:

Je kunt meer schrijven dan je eenvoudig kunt onthouden, dus je vergroot je capaciteit om verschillende ideeën tegelijkertijd te beschouwen. Bovendien kun je die ideeën, vanaf het moment dat ze zijn opgeschreven, verplaatsen en veranderen, woord voor woord, zin voor zin, en paragraaf voor paragraaf. Ook kun je ondermaatse ideeën afwijzen nadat je ze in meer detail hebt bestudeerd. Zo zullen alleen goede ideeën overblijven. Deze kan je bewaren, en gebruiken. Nu zal je goede, originele ideeën binnen handbereik hebben en ben je in staat ze te delen.

Mensen die beter kunnen denken en communiceren zijn succesvoller – zoals keizer-filosoof Marcus Aurelius die voortdurend op zijn leven reflecteerde – aldus Peterson:

Denk hier eens over na: de persoon die de beste argumenten kan formuleren en deze kan delen wint bijna altijd. Als je een baan wilt, moet je jezelf verkopen. Als je een salarisverhoging wilt, moet je iemand overtuigen dat jij het verdient. Als je iemand probeert te overtuigen van de juistheid van jouw idee, moet je de voordelen ervan succesvol uiteenzetten, vooral als er anderen zijn met concurrerende ideeën.

Als je door het schrijven je denk- en communicatievermogen aanscherpt, ben je beter bewapend. De pen is machtiger dan het zwaard, zoals het spreekwoord luidt. Dit is geen goedkoop cliché. Ideeën veranderen de wereld, vooral als ze opgeschreven zijn. De Romeinen bouwden gebouwen, en de Romeinen en gebouwen zijn beide verdwenen. De Joden hebben een boek geschreven en ze zijn er nog steeds, en zo ook het boek. Het blijkt dus dat woorden soms langer kunnen bestaan dan steen, en meer invloed kunnen hebben dan wereldrijken.

Als je leert schrijven zal je ook in staat zijn het verschil te zien tussen goede, intelligent gepresenteerde ideeën, en slechte ideeën, ingebracht door matige denkers. Dat betekent dat je het kaf van het koren kunt scheiden. Dan zal je op adequate wijze beïnvloed worden door diepgaande en degelijke ideeën, in plaats van dat je het slachtoffer wordt van stompzinnige rages en bevliegingen en ideologieën, die qua gevaar uiteenlopen van triviaal tot levensgevaarlijk.

Degenen die kunnen denken en hun gedachtes delen zijn simpelweg krachtiger dan degenen die dit niet kunnen, en krachtiger op een positieve wijze, in de zin van “in staat een heleboel verschillende dingen vaardig en efficiënt te kunnen doen.” Bovendien, hoe hoger je de bekwaamdheidsladder beklimt, met je goed geformuleerde gedachten, hoe belangrijker denken en dit kunnen delen wordt. Op de top van de meest complexe hiërarchieën (het recht, de medische wereld, de wetenschap, het bedrijfsleven, de theologie en de politiek) is niets noodzakelijker en waardevoller. Als jij kunt denken en dit kunt overbrengen kun je indien nodig ook jezelf, je vrienden en je familie verdedigen – en dit zal nodig zijn tijdens verschillende momenten in je leven.

Tot slot zijn volgens Peterson verbale en schriftelijke vaardigheden belangrijk voor je gezondheid:

Als je leert denken door te schrijven zal je een goed georganiseerde, efficiënte geest ontwikkelen – en een met een stevig fundament. Dit betekent ook dat je zowel mentaal als fysiek gezonder zult zijn, aangezien onwetendheid en onduidelijkheid onnodige stress betekent. Onnodige stress zorgt ervoor dat je lichaam overdreven reageert op wat anders als triviaal zou worden beschouwd. Dit zorgt voor overtollig energieverbruik en sneller ouder worden (met alle negatieve gezondheidsgerelateerde consequenties van dien).

Dus tenzij je een onwetend, ongezond lichtgewicht wilt blijven: leer schrijven (en denken en je gedachten delen). Anders zullen degenen die het wel kunnen over je heen razen en je aan de kant duwen. Je leven zal lastig worden aan de onderkant van de dominantiehiërarchieën die je ongetwijfeld zult bewonen, en je zult snel ouder worden.

Onderschat nooit de kracht van woorden. Zonder hen leefden we nog in bomen. Wanneer jij dus een essay schrijft benut je de volledige macht van cultuur voor je leven. Vergeet dat en je doet iets doms, triviaals en saais. Onthoud het en je verovert het onbekende.

Dus, schrijf. Peterson doet het zelf ook. Zo bracht hij ondanks 12 regels voor het leven uit, een boek waarin hij zijn denkbeelden uiteenzet voor een breed publiek.

Bekijk voor inspiratie de prachtige essays van de uitvinder van dit genre, Montaigne, over het leven als probeersel, over lezen om jezelf te leren kennen  en leren te leven door leren te sterven. Een andere grootmeester van het essay is Schopenhauer, die schrijfadvies gaf, schreef waarom je minder moet lezen en schreef over de kunst van het gelijk krijgen.

Leren te leven: Montaigne over leren te sterven

Het nut van het leven ligt niet in de lengte ervan, maar in wat u ermee doet: sommigen hebben lang, maar weinig geleefd; zolang u er bent moet u daar op letten. Het hangt van uw wil af, niet van het aantal jaren, of u voldoende hebt geleefd.

Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer, stelt Epicurus in zijn Brief over het geluk. De dood gaat ons levenden dus niets aan. Maar dat is te makkelijk gedacht, aldus Montaigne.

Michel de Montaigne (1533–1592), uitvinder van het essay, het probeersel, schrijft in zijn uitmuntende Filosoferen is leren te sterven (Engels online | Frans online), hier vertaald door Frank de Graaff, dat we onze sterfelijkheid voortdurend onder ogen moeten zien.

Wegkijken is geen optie:

Het einddoel van onze levensweg is de dood; daarop hebben we onvermijdelijk onze blik gericht: als hij ons schrik aanjaagt, hoe is het dan mogelijk een stap te verzetten zonder angstzweet? De massa heeft als remedie er niet aan te denken. Maar is het geen dierlijke stompzinnigheid, die zo’n grove blindheid mogelijk maakt? Daarvoor moeten zij de ezel achterstevoren inspannen en bij z’n staart leiden,

Qui capite ipse suo institiot vestigia retro.

[Die zich in z’n kop heeft gezet achteruit te lopen.] (Lucretius, IV, 472)

Het is geen wonder dat ze zo vaak in de val lopen. Je jaagt zulke mensen de schrik al op het lijf door de dood alleen maar te noemen; de meesten slaan een kruis alsof je het over de duivel hebt. En omdat er in testamenten over gesproken wordt hoeft u niet te verwachten dat ze daar eerder aan beginnen dan wanneer de dokter het laatste vonnis over hen geveld heeft; en God weet hoe goed ze dan, tussen pijnen en angsten door, hun hersens nog bijeen hebben om er iets van te bouwen.

In plaats van bang zijn voor de dood, of het compleet te negeren, moeten we deze onontkoombaarheid die immer volgt op het leven met open vizier tegemoet treden:

[We moeten] leren stand te houden en hem te bevechten. En laten we, om allereerst zijn belangrijkste voorsprong op ons ongedaan te maken, een weg kiezen die tegengesteld is aan de gebruikelijke. We moeten de dood zijn vreemdheid ontnemen, ons vertrouwd met hem maken, aan hem wennen en aan niets zo vaak denken als hem. We moeten hem ieder moment in al zijn verschijningsvormen ons voor de geest roepen. Als een paard struikelt, een pan van het dak valt, ja bij de minste speldesprik moeten we iedere keer onmiddellijk overpeinzen: Zo, en als dit de dood zelf nu eens was? En daarbij moeten we de tanden op elkaar bijten en ons sterk maken. Laat dit te midden van feestgedruis en jolijt altijd het refrein zijn dat ons aan ons lot herinnert; we moeten ons nooit zo door het lot laten meeslepen, dat we ons intussen niet af en toe herinneren van hoeveel kanten die vrolijkheid van ons niet bedreigd wordt door de dood en op hoeveel manieren zij niet het gevaar loopt te worden weggerukt. De Egyptenaren deden het als volgt: midden onder hun gelagen, als de feestvreugde op haar hoogst was, lieten ze als waarschuwing voor de gasten een menselijk skelet binnendragen.

Omnem crede diem tibi diluxisse supremum.
Grata superveniet, quae non sperabitur hora.

[Denk bij het aanbreken van iedere nieuwe dag dat het de laatste is die je zult zien. Voor ieder uur waar je niet vast meer op rekent zul je dankbaar zijn.] (Horatius, Brieven, I, 4, 13-14)

Waar de dood ons wacht is onzeker; laten we hem overal verwachten. Je instellen op de dood is je instellen op je vrijheid. Wie geleerd heeft te sterven, heeft afgeleerd om slaaf te zijn. Kunnen sterven bevrijdt ons van alle onderwerping en dwang. Er is niets ergs meer in het leven voor wie goed begrepen heeft dat het niet erg is het leven te verliezen.

Het feit dat we nu nog leven is in vele zinnen afhankelijk van allerlei toevalligheden. Vandaag of morgen kan ons huis instorten, kunnen we onder een auto belanden of kan de bliksem inslaan.

Hoe voorzichtig we ook trachten te leven, zelfs de meest creatieve geest kan nooit met ieder gevaar rekening houden:

Hoeveel manieren heeft de dood niet om ons te verrassen?

Quid quisque vitet, nunquam homini satis
Cautum est in horas.

[Niemand kan voldoende voorzien welke gevaren hij van uur tot uur moet vermijden.] (Horatius, Oden, II, 8, 13–14)

[…]
.

[A]angezien wij door zoveel manieren van sterven bedreigd worden, is het dan niet veel minder erg er één te ondergaan dan ze alle te vrezen?

Daarom beveelt Montaigne zichzelf, net als keizer-filosoof Marcus Aurelius in zijn overpeinzingen, dat hij niets moet uitstellen tot morgen. Het kan immers zo voorbij zijn:

Onophoudelijk herhaal ik bij mijzelf dit refrein: ‘Stel niet uit tot morgen wat je vandaag kan doen.’ In feite brengen de risico’s en gevaren ons weinig of niets dichter bij ons einde; en als wij bedenken hoeveel miljoenen andere gevaren, naast datgene wat ons het meest lijkt te bedreigen, ons ook nog boven het hoofd hangen, zullen we tot de conclusie komen dat de dood altijd even dichtbij is, of we nu gezond zijn of koorts hebben, thuis zijn of midden op zee, een veldslag leveren of in ruste zijn.

We maken voortdurend toekomstplannen die ver voorbij vandaag gaan. We willen – of moeten – nog dit, en dit, en dit, en dat… alsof ons leven pas compleet zou zijn als we ons levens-to-do lijstje volledig hebben afgewerkt.

De altijd op de loer liggende dood dwingt ons ons leven niet langer te beschouwen als een to-do lijstje. We moeten ons bewust worden van wat we nu aan het doen zijn. Leren te sterven leert ons te leven:

We moeten altijd, voor zover het in onze macht ligt, toegerust klaarstaan om te vertrekken en vooral voor zorgen dat we dan alleen met onszelf te maken hebben:

Quid brevi fortes jaculamur aevo
Multa?

[Waarom, in zo’n kort leven, zo vele plannen?] (Horatius, Oden, II, 16, 17)

[…]

Men moet geen plannen maken voor zo’n lange termijn, of tenminste niet met een hartstochtelijke inzet om ze ook voltooid te zien. De mens is geboren om bezig te zijn:

Cum moriar, medium solvar et inter opus.

[Laat de dood, als hij komt, mij midden uit mijn werk halen.] (Ovidius, Amores, II, 10, 36)

Ik wil dat men dingen doet en zijn levenstaken zo lang mogelijk voortzet; ik wil dat de dood mij aantreft terwijl ik mijn kool plant, en dat ik mij niet druk om hem maak en nog minder om de tuin die niet afgemaakt is.

De Essays van Montaigne verbazen me keer op keer. Het is het perfecte leesvoer voor een koude winternacht. Bekijk ook Montaigne over lezen, de seksuele gelijkheid van de man en vrouw en de ervaring. Vul je leeservaring verder aan met zijn tijdgenoot Bacon, die onder andere pende over studeren.

Wat moet ik doen? Kierkegaards vraag en antwoord

Vóór men iets anders kent, moet men eerst zichzelf leren kennen. Niet voordat een mens zichzelf innerlijk heeft begrepen en dan zijn weg voor zich ziet, krijgt zijn leven rust en betekenis

Privé-domein 174 - Dagboeken

Wat moet ik doen? Het is misschien wel de belangrijkste vraag ooit. Sommige denkers stelden algemene regels op die voor iedereen zouden gelden. Zo schreef Epicurus in zijn Brief over het geluk dat we pijn en angst moeten vermijden en meende Epictetus dat het gaat om het besef wat wel en wat niet in je macht ligt. Op die inzichten zouden we allemaal ons leven kunnen baseren.

Een compleet ander antwoord vinden bij Søren Kierkegaard, die vanaf zijn 21e Dagboeken bijhield en zichzelf dezelfde vraag stelde: wat moet ik doen? In de beroemdste passage, hier vertaald door Cora Polet, uit zijn dagboeken (die in totaal meer dan 7000 pagina’s beslaan!), vraagt hij zich af wat zijn levensbestemming is:

Waar het mij aan ontbreekt is aan helderheid ten aanzien van mijzelf, de vraag is: wat moet ik doen, niet wat moet ik weten, behalve dan voor zover weten aan elk handelen voorafgaat. Waar het op aankomt is te begrijpen wat mijn bestemming is, te zien wat God wil dat ik zal doen; waar het op aankomt is een waarheid te vinden, die een waarheid voor mij is; de idee te vinden waarvoor ik wil leven en sterven. Wat zou mij het baten als ik een zogenaamde objectieve waarheid zou ontdekken; als ik mij door alle filosofische systemen heen werkte en er, desgevraagd, kritieken over kon schrijven; dat ik in elk systeem de inconsequenties aan zou kunnen wijzen;– wat zou het mij baten als ik een staatsvorm zou kunnen ontwerpen en de her en der vandaan gehaalde onderdelen tot een eenheid kon samensmelten, een wereld construeren, waarin ik niet leefde, maar die ik alleen aan anderen voorhield;– wat zou het mij baten als ik de betekenis van het christendom uiteen zou kunnen zetten, de talloze geïsoleerde fenomenen zou kunnen verklaren, als die voor mijzelf en voor mijn leven niet van diepere betekenis zouden zijn?

Met deze gedachtegang wordt het existentialisme – de stroming waarin het draait om de subjectiviteit, de individuele vrijheid – onofficieel geboren.

De subjectieve ervaring, vanuit de ik, doet ertoe. De objectiviteit laat Kierkegaard koud:

Wat zou het mij baten als de waarheid koud en naakt voor mij stond, al dan niet door mij aanvaard, en eerder een bang huiveren zou bewerkstelligen dan een overgave vol vertrouwen? Toch wil ik niet ontkennen dat ik de imperatief van het kennen aanvaard; en dat de mensen daardoor beïnvloed kunnen worden, maar dan moet het gekend voor mij als levende kennis opgenomen kunnen worden: fit is het wat ik nu als het belangrijkste zie. Dit is het waarnaar mijn ziel dorst, als de woestijnen in Afrika naar water. Dit is het wat me ontbreekt en daarom ben ik als een man die meubels heeft vergaard en kamers gehuurd, maar de geliefde nog niet heeft gevonden die voor- en tegenspoed in het leven met hem zal delen.

Kennen om het kennen, koude kennis, daar hebben we dus niets aan. Waar het om draait volgens Kierkegaard is levende kennis:

Juist omdat het leven niet gezond is, maar kennis te veel domineert, worden ideeën niet gezien als de natuurlijke bloemen aan de boom van het leven, worden ze niet als zodanig aangehangen, als ideeën die alleen zó betekenis hebben–maar als afzonderlijke lichtflitsen, alsof het leven verrijkt wordt door een hoeveelheid, om het zo maar eens uit te drukken, oppervlakte-ideeën.

Vergelijk dit ook met het verwijt dat Nietzsche Kant maakt als hij zich afvraagt welke filosoof als voorbeeld voor het leven kan dienen.

Wat moet Kierkegaard doen?

Hij schrijft dat het voor hem geen zin heeft zich nog meer op het leven te storten. Dat heeft hij vroeger al gedaan en dat werkte niet, omdat hij de grond miste waarop hij zijn bestaan kon bouwen:

Wat ik ontbeerde was de volledigheid van het menselijk bestaan, ik wilde niet een bestaan van weten alleen leiden, opdat ik de ontwikkelingsgang van mijn denken niet op iets–ja, op iets dat men objectiviteit noemt–zou baseren, niet op iets dat niet van mij is, maar op iets dat verbonden is met de diepste wortels van mijn existentie, waardoor ik zo te zeggen in het goddelijke ben geïmplanteerd en waar ik me aan vasthoud ook al zal de hele wereld vergaan. Kijk, dit nu is het wat ik ontbeer en waar ik naar streef.

Wat moet hij wel doen? Wat moet jij doen? Wat moet ik doen?

Zelfkennis – voor de Franse essayist Montaigne de reden waarom we moeten lezen en voor de Romeinse filosoof Cicero de reden waarom vrienden zo belangrijk zijn – dat moet hij verkrijgen. Pas daarna valt die vraag te beantwoorden:

Vóór men iets anders kent, moet men eerst zichzelf leren kennen. Niet voordat een mens zichzelf innerlijk heeft begrepen en dan zijn weg voor zich ziet, krijgt zijn leven rust en betekenis…

De Dagboeken van Kierkegaard staat bij mij bovenin de boekenkast, gebroederlijk naast het werk van Nietzsche, die schreef over de noodzaak van alleen zijn en de filosoof als voorbeeld. Vul je leeservaring verder aan met de gedachten van nog een briljante eenling: Gustav Flaubert, die in zijn brieven schreef waarom hij de krant niet las.

Moet je je passie volgen? Rainer Maria Rilkes brieven aan een jonge dichter

Vraag jezelf in het stilste uur van de nacht af:
moet ik schrijven?

Brieven Aan Een Jonge DichterEen aloud dilemma: je hebt een passie, zoals dichten of tekenen, wat geen ene stuiver oplevert. Heel, héél misschien kun je er in de verre toekomst voldoende geld mee verdienen. Omarm je de onzekerheid van dit kunstenaarsbestaan of kies je toch voor de zekerheid van een normaler leven?

In Brieven aan een jonge dichter treffen we het antwoord van een van mijn favoriete dichters, Rainer Maria Rilke (1875–1926), op exact dit dilemma. Een jongeman, Franz Xaver Kappus, legt Rilke zijn gedichten voor en vraagt in zijn begeleidende brief om raad: moet hij zich op het dichten storten of gaan voor de zekerheid van een beroep dat lijnrecht in strijd is met zijn innerlijke neigingen?

Rilke, hier deels vertaald door C. W. Sangster-Warnaars, stelt dat advies vragen bij dit dilemma zinloos is:

Je vraagt of je verzen goed zijn. Je vraagt het mij. Je hebt het eerder aan anderen gevraagd. Je stuurt ze aan tijdschriften. Je vergelijkt ze met andere gedichten, en maakt je ongerust, als deze of gene redactie je pogingen niet aanneemt. En nu verzoek ik je (daar je mij hebt toegestaan, je raad te geven) van dat alles af te zien. Je richt je naar buiten, en juist dat mag je onder geen voorwaarde doen. Niemand kan je raden en helpen, niemand.

Wat moet je geconfronteerd met dit dilemma wel doen? Inwaarts keren, aldus Rilke:

Er is maar één middel. Keer tot jezelf in. Zoek naar de diepste oorzaak, die jou tot schrijven dwingt, ga na, of ze haar wortels uitstrekt tot in de vezels van je hart, beken jezelf, of je zou moeten sterven, als het je onmogelijk werd gemaakt te schrijven. Dit vooral: vraag uzelf in het stilste uur van uw nacht af: moet ik schrijven? Graaf in jezelf naar een grondig antwoord. En als dat toestemmend zou luiden, wanneer je met een flink en eenvoudig: “Ja, ik moet” deze ernstige vraag onder het oog kunt zien, bouw dan je leven op volgens deze noodzakelijkheid; het moet dan tot in zijn minste en geringste uur een teken en belijdenis worden van dezen drang.

Rilke benadrukt, net als Nietzsche, de eenzaamheid die gepaard gaat met het scheppende bestaan:

Keer tot jezelf in en peil de diepten, waaraan je leven ontspringt; aan deze bron zul je het antwoord vinden op de vraag, of je scheppen móét. Neem dit, hoe het ook luidt, zonder te gaan verklaren. Misschien blijkt het, dat je geroepen bent, kunstenaar te zijn. Aanvaard dan het lot, en draag het, zijn last en zijn grootheid, zonder ooit naar het loon te vragen, dat van buiten moge komen. Want de scheppende mens moet voor zichzelf een wereld zijn en alles vinden in zichzelf en in de natuur, waaraan hij zich heeft verbonden.

En als je nou denkt dat je niets hebt om over te schrijven? Maak gebruik van die verveling en kijk langdurig in de spiegel. Een dichter heeft genoeg aan zichzelf:

Wanneer je dagelijks leven je pooier schijnt, klaag het niet aan; klaag jezelf aan; zeg  jezelf dat je niet genoeg dichter bent om zijn rijkdommen op te roepen; want voor de scheppende mens is er geen armoede en geen plek, die arm of onverschillig is. En zelfs als je in een kerker waart, welks wanden geen van ’s wereld geluiden tot uw zinnen lieten doordringen – bezat je dan niet altijd nog uw kinderjaren, die kostelijken, koninklijken rijkdom, die schatkamer van herinneringen? Richt uw aandacht daarheen.

Tracht de verzonken aandoeningen uit dit verre verleden naar boven te brengen; jouw persoonlijkheid zal sterker worden, jouw eenzaamheid wijder, ze zal een schemerende woning worden, waaraan het geraas der anderen in de verte voorbijgaat. – En als uit dezen inkeer, uit dit in een eigen wereld verzinken, verzen ontstaan, dan zul je er niet aan denken of het goede verzen zijn. Je zult ook geen poging doen, tijdschriften voor je werk te interesseren: want je zult daarin je natuurlijk bezit vinden, dat je lief is, een stuk en een stem van jouw leven.

Rilkes Brieven aan een jonge dichter bevatten nog veel meer prachtige passages. Het is een genot voor het oog en leven. Steun De Idioot en koop het bij Athenaeum Boekhandel.

Vul je leeservaring verder aan met Schopenhauers schrijfadvies en waarom je volgens hem minder moet lezen. Bekijk daarnaast de andere al eerder genoemde Duitse grootheid Nietzsche over het belang van alleen zijn en waarom Seneca meent dat geluk begint bij jezelf.

Epicurus’ brief over het geluk

Laat niemand wanneer hij jong is het beoefenen van de filosofie uitstellen, en laat ook niemand wanneer hij oud is het filosoferen moe zijn. Niemand kan immers beweren dat zijn tijd nog komt, of dat zijn tijd al geweest is als het om geestelijke gezondheid gaat.

Brief over het geluk“Het zekerste middel om niet heel ongelukkig te worden is niet te verlangen heel gelukkig te worden,” schreef Schopenhauer, pessimist pur sang, in zijn opmerkelijk optimistische de kunst om gelukkig te zijn. Bijna tweeduizend jaar eerder meende Epictetus dat de sleutel tot geluk ligt in het besef wat wel in onze macht ligt, en wat niet. Zo hebben talloze denkers hun pen gewaagd aan wellicht het meest vluchtige, doch belangrijkste, van ons bestaan: ons geluk. Zo ook de Griek Epicurus.

Epicurus (341–270) zijn eigen werk is grotendeels verloren gegaan, daarom kennen we zijn denken vooral via zijn volgers. De beroemdste daarvan is Lucretius, die in zijn fenomenale Leerdicht over de natuur in navolging van zijn leermeester uitgebreid schrijft over geluk. Toch is niet alles van de hand van Epicurus verdwenen. Van hemzelf is een brief aan Menoikeus overgeleverd, beter bekend als Brief over het geluk (Engels online). Daarin geeft hij in enkele pagina’s groots levensadvies.

Hij trapt af, hier vertaald door Keimpe Algra, met waarom iedereen filosofie zou moeten bestuderen:

Wie beweert dat de tijd om te filosoferen nog niet is aangebroken, of dat deze tijd al achter hem ligt, is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor het geluk of dat die tijd al voorbij is. Daarom dient zowel de jongere als de oudere zich met filosofie bezig te houden – de laatste om ondanks het klimmen der jaren als een jonge man het goede leven te genieten doordat hij met dankbaarheid denkt aan wat geweest is, de eerste om tegelijkertijd jong én oud te zijn doordat hij vrij is van angst voor wat komen gaat.

Die filosofie is voor hem de geluksleer:

Wij moeten ons, kortom, wijden aan wat geluk brengt, want waar geluk is, hebben wij alles, en waar het geluk ontbreekt, doen wij alles om het te verkrijgen.

Daarbij benadrukt hij net als de stoïcijn Epictetus honderden jaren later het belang van oefenen:

Datgene waartoe ik je bij voortduring heb aangespoord, breng dat in de praktijk en oefen je er in. Besef dat het gaat om grondbeginselen van het goede leven.

Die grondbeginselen zijn drieledig. Hij meent dat we de Goden geen menselijke kwaliteiten moeten toedichten, dat de dood ons stervelingen niets aangaat – wat zijn adept Lucretius nog mooier uitdrukt in zijn Leerdicht over de natuur – en dat we een juiste opvatting moeten dragen over onze verlangens:

Dit is immers de reden waarom we alles doen: om pijn noch angst te hebben. En wanneer we deze toestand bereikt hebben, komt de storm in onze geest geheel tot bedaren: een levend wezen hoeft in zo’n geval niets meer na te jagen dat het niet heeft, en niets extra’s meer te zoeken om de goede toestand van ziel en lichaam te completeren.

Gemoedsrust, ataraxia, daar draait het om. Volgens Epicurus bereiken we dat door genot na te streven en pijn te vermijden. Lust is daarmee het levensdoel, dat betekent echter niet dat we ons als losbandige lieden moeten gedragen:

[W]ij doelen op een toestand, waarin het lichaam geen pijn heeft en de ziel niet verontrust wordt. Het gelukkige leven komt niet tot stand door drinkgelagen en onafgebroken feesten, noch door het genieten van jongens en vrouwen, of het eten van vissen of andere spijzen die de rijk voorziene tafel biedt, maar door nuchter denken, dat niet alleen de gronden onderzoekt van elk kiezen en vermijden, maar ook de ongegronde meningen uitbant waardoor de grootst mogelijke onrust zich van onze geest meester maakt.

Zo leeft de wijze volgens Epicurus:

Hij lacht om het noodlot dat door sommigen als meester ten tonele wordt gevoerd; hij houdt het er liever op dat sommige dingen noodzakelijkerwijze gebeuren, terwijl andere toevallig gebeuren en weer andere in onze macht liggen. Hij ziet immers dat wat noodzakelijk is niet afgewend kan worden, en dat het toeval onbreekbaar is, terwijl wat in onze macht ligt niet aan iets anders onderhorig is.

[…]

Al deze dingen, en wat ermee samenhangt, moet je dag en nacht overdenken, zowel alleen als met geestverwanten, en je zult nooit – niet in je dromen en niet bij je volle bewustzijn – verstoord raken. Je zult daarentegen leven als een god onder de mensen. Want wie als mens temidden van onsterfelijke goede dingen leeft, lijkt in niets op een sterfelijk wezen.

Lees naast Epicurus’ Brief over het geluk de eerder genoemde verzen van zijn volgeling Lucretius over de dood en over geluk in een zinloze wereld. Vul je leeservaring verder aan met Democritus, die ik in veel opzichten beschouw als de grootvader van Epicurus, over waarom het onethisch is om kinderen te krijgen.

Berichtnavigatie

Vorige 1 2 3 4 … 14 Volgende
De idioot

Vul je zoektermen en druk op enter